De psychologe

Ik moet dus aan de slag om te onderzoeken wat de wereld mij te bieden heeft. Maar ik weet dat als ik wacht, ‘morgen’ de neiging heeft om in ‘nooit’ te veranderen. En dat is triest, dus hou ik een goed gesprek met mezelf.

Ik wil me niet meer verzetten en mezelf vertellen hoe het zou moeten zijn, terwijl het gewoon niet zo is. Dat de dingen niet zo zijn als ik denk dat de dingen zouden moeten zijn. Het is zoals het is.

Ik hark mezelf bijeen en denk: Wat moet ik met mijn leven aan? Hoe ga ik het doen?

Een psychologe had ik, op advies van iedereen, in mijn revalidatieperiode al bezocht. Zij en ik zaten in een vreselijke ongezellige ziekenhuiskamer tegenover elkaar in lage stoeltjes. Grijze plafondplaten, kale muren die in een soort gebroken wit waren gesaust en een bureau vol dossiermappen. Een trieste bedoening. Tot mijn verbazing, alle clichés zijn waar, stond er een zielige, halfdode plant in de vensterbank. “Die is ook druk bezig met overleven,” dacht ik. Tussen ons in stond een klein rotan tafeltje met daarop een doos Kleenex.

Ze gaf wat tekst en uitleg over mijn situatie. Zo hoorde ik dat het verliezen van je baan in de top tien van ingrijpendste gebeurtenissen in iemands leven staat. Ik knikte.

Dat we ons zonder baan minderwaardig kunnen voelen. Ik een manier van leven moest vinden waardoor ik me weer compleet zou voelen. Ik knikte weer. Ik begreep heus wel wat ze zei.

Ik, eens een juf, voelde me nu een schoolkind dat naar de juf luisterde.

Op al haar vragen gaf ik beleefd, correct en vriendelijk antwoord. Waarvan zij dan het één en ander in een schriftje, dat op haar schoot lag, noteerde.

Ondertussen speelde ik het spelletje: Wat  zou je willen hebben? in mijn hoofd. Dit doe ik wel vaker als ik het ergens even niet meer weet. Ik zit in een stoel, sta of hang wat, luister half half naar wat er verteld wordt en ga in de ruimte op zoek naar iets wat ik wel mee zou willen nemen naar huis. Ook in deze kamer gleed mijn oog langs alle meubelstukken.

De bureaustoel? Nee. Het bureau? Nee. De plafondlamp? Nee. Rotantafeltje? Nee. Maar als ik ‘m nou eens oranje spuit? Nee. De stoeltjes dan? Nee. Dit was me eigenlijk nog nooit overkomen. Op iedere plek waar ik dit spelletje ooit deed, was er wel iets dat ik thuis zou kunnen gebruiken. Maar hier stond werkelijk niets dat me aantrok. Alles in deze ruimte kon me gestolen worden.

Ik denk, misschien een beetje kort door de bocht gezegd, dat een psychologe bij veel mensen werkt, maar bij sommige mensen nauwelijks effect heeft. Na een halfuurtje wist ik bij welke groep ik hoorde. Een vervolgafspraak heb ik niet gemaakt.